Verhaal
Leuvens Kankerinstituut

/Discipline

/Specialisatie

Datum van de laatste wijziging: 22/12/2025
13 min.
Afbeelding

Het Leuvense Kankerinstituut

Het is intussen geen geheim meer dat uranium uit Congolese bodem via Belgische handen in de Amerikaanse atoombom terecht kwam en zo de loop van de Tweede Wereldoorlog veranderde. Minder bekend is de belangrijke rol die Belgen speelden in het gebruik van radium voor medische toepassingen, zoals de behandeling van kanker. Tussen 1923 en 1933 domineerde België zelfs de globale radiummarkt, dankzij een gestage invoer uit zijn kolonie, Congo. Dat een klein land zoals België een wereldspeler in de radiumindustrie werd, verbaast des te meer omdat de ontdekking en eerste experimenten met radium weggelegd waren voor buitenlanders.

 

De ontdekking en eerste toepassing van radium: trial and error

Radioactieve stoffen en straling werden, zoals zo veel wetenschappelijke fenomenen, ontdekt door toevalligheden en ongelukken. In 1896 ontdekte de Franse fysicus en ingenieur Henri Becquerel als bij toeval dat uraniumzouten een straling afgaven die op een fotografische plaat kon worden vastgelegd.. Verder onderzoek door Pierre en Marie Curie in 1898 leidde tot de ontdekking van het meest radioactieve element in de uraniumzouten, radium.1 Radiumstralen werden al snel gezien als een alternatief voor de X-stralen die Wilhelm Röntgen, een Duitse fysicus en ingenieur, ontdekte in 1895. Hij merkte tot zijn verwondering dat een stralenbundel, afkomstig van een vacuümbuis onder spanning, een fluorescerencerend scherm kon doen oplichten.2

Rond het einde van de negentiende eeuw wisten de wetenschappers in kwestie nog te weinig af van de structuur en de werking van atomen om het fenomeen van radioactieve straling te vatten. Om meer te weten te komen, sloegen ze aan het experimenteren. Daarbij dienden ze soms zelf als proefpersonen. De letsels die het hen opleverden, deed hen niet terugdeinzen, integendeel. Wetenschappers, zoals Marie Curie, realiseerden zich al snel dat de ontdekte stralen een toepassing konden vinden in medische beeldvorming en diagnostiek en in de behandeling van allerlei aandoeningen, zoals kanker.

Via trial and error ontwikkelden ze allerlei methodes, gaande van het injecteren van radium in de huid tot het bestralen van tumoren met radium. Vaak dienden patiënten als proefkonijnen, in ruil voor (mogelijke) genezing. Tijdens de eerste jaren van de twintigste eeuw boekten wetenschappers en artsen inderdaad snel resultaten: tumoren bij patiënten werden kleiner en de pijn verminderde. Nare bijwerkingen, zoals misselijkheid en bijkomende tumoren, zowel bij patiënt als arts, werden omwille van de positieve resultaten en ook uit onwetendheid erbij genomen. Alle betrokken partijen werden voortgestuwd door het vooruitgangsoptimisme en het geloof in wetenschappelijke vooruitgang. Becquerel en de Curies werden gelauwerd met een Nobelprijs voor hun pionierswerk. Radiuminstituten werden opgericht in verschillende Europese steden. Deze spannende ontwikkelingen lieten ook de Belgische wetenschappers en artsen niet koud.

België en de radiumontginning en -therapie: klein land, grote impact

Een moeizame start: buitenlandse inspiratie en radiumtekorten

Rond het einde van de negentiende eeuw stonden de Belgische geneeskunde en openbare gezondheidszorg inzake kanker, evenals de wetenschappelijke disciplines die konden bijdragen tot een behandeling, zoals de chemie, nog in hun kinderschoenen. Kanker werd doorgaans gezien als een ongeneeslijke en trieste ziekte met “etterende wonden” en “roodblauwe klieren” die enorm veel lijden veroorzaakte.3 Vanaf het begin van de twintigste eeuw tilde een nieuwe generatie wetenschappers en artsen het wetenschappelijke onderzoek naar radioactiviteit, de medische behandeling van kanker, en de organisatie van de gezondheidszorg errond in België naar een hoger niveau. Aanvankelijk keken ze over de landsgrenzen heen. Ze bleven op de hoogte van buitenlandse inzichten via tijdschriften en conferenties. Ook bouwden ze verder op de technieken, zoals curietherapie (waarbij radium tegen de huid werd gehouden), die Franse, Duitse en Britse wetenschappers en artsen ontwikkelden. Er werden instellingen naar buitenlands voorbeeld opgericht. In 1891 werd de Belgische afdeling van het Rode Kruis, gesticht door de Zwitser Henry Dunant in 1864, omgevormd tot een instelling van openbaar nut. In 1908 richtte het Bestuur voor Openbare Gezondheidszorg een kankerstudiecommissie op.

Eens de Belgen radium in handen kregen, volgden innovaties en organisaties van eigen bodem. Walter Mund, een scheikundige die doceerde aan de Universiteit in Leuven kwam de eer toe om als een van de eerste Belgen onderzoek te doen naar radium in het befaamde Parijse Institut de Radium van de Curies. Aanvankelijk toonden artsen uit verschillende disciplines interesse in kanker en radium. Pas op het einde van zijn lange carrière, gefocust op de behandeling van oorlogswonden, richtte Antoine Depage zijn aandacht op kankerbestrijding. Adrien Bayet, verbonden aan de Université Libre de Bruxelles, teerde vooral op zijn ervaring inzake venerische ziekten toen hij kanker onder de loep nam. Félix Sluys en Joseph Maisin waren de eerste kanker- en radium artsen pur sang, die zich volledig toespitsen op oncologie en radiologie. Beiden hadden bijgestudeerd in het buitenland aan enkele gerenommeerde instellingen, zoals het Rockefellerinstituut. Deze generatie artsen pleitte ervoor om kanker te zien als een maatschappelijke “plaag”, die door wetenschappelijke en sociale samenwerking “bestreden” moest worden, in plaats van een ongeneeslijke individuele ziekte.

Deze artsen gingen ook na hoe bestraling aangepast kon worden aan het type kanker en hoe het kon gecombineerd worden met operaties. Ondanks de vooruitgang, sloegen de eerste twijfels toe, vooral omdat radium zo duur en schaars was. Zelfs een autoriteit als Marie Curie zag zich in 1921 genoodzaakt een vermoeiende en tijdrovende promotietoer in de Verenigde Staten te maken om geld in te zamelen voor de aankoop van radium. Ze kwam naar huis met 1 gram radium, ter waarde van 100.000 dollar! Dat het wetenschappelijk onderzoek en de medische ontwikkelingen in de jaren na de oorlog een hoge vlucht kon nemen in België is vooral de danken aan Congo, de immense Afrikaanse kolonie die het land sinds 1908 bezat.

De radiumboom (1922-1932)

Van Shinkolobwe naar Olen

Shinkolobwe, in het hartje van Katanga, de meest geïndustrialiseerde provincie van Belgisch Congo, 1915. Robert Rich Sharp, een Britse prospector van Union Minière du Haut-Katanga (UMHK), het grootste mijnbedrijf in Congo, was er op zoek naar koper. Dat vond hij niet, maar hij stootte wel op een bijzonder rijke laag van uraniumerts, waarin zich ook radium bevond. Onbewust van de grote gevolgen van zijn buitengewone vondst, markeerde hij het met een gewoon houten paaltje. Na de Eerste Wereldoorlog maakten UMHK en de Société Générale de Belgique (SGB), de machtige financiële holding die achter het bedrijf – en het leeuwendeel van de koloniale economie – stond, zo snel werk van de ontginning van het uranium in Shinkolobwe. Na heel wat studiewerk en logistieke problemen, werd het eerste uranium in 1921 bovengehaald. In de landelijke Belgische gemeente Olen (Provincie Antwerpen) verscheen een industriële fabriek, een onderdeel van de Société Générale Métallurgique d’Hoboken, net als UMHK een bedrijf gelieerd aan SGM. Hier werden het radium en uranium geïsoleerd, verpakt en opgestuurd naar kopers.

Er zat amper een jaar tussen de aankomst van de eerste 12 ton uranium uit Congo in 1921 en de productie van de eerste gram ‘Belgisch radium’ in 1922. Het Belgisch radium was uitzonderlijk zuiver en een stuk goedkoper dan het Amerikaanse radium. Omdat Amerikaanse concurrenten al snel het loodje legden, kon UMHK, met behulp van de Belgische overheid, de globale uraniummarkt domineren. Midden jaren 1920 leverde het bedrijf 80 percent van het radium in de wereld. Meer nog, de Katangese mijnreus had de exclusieve stof zelfs op overschot. Om concurrenten op het verkeerde been te zetten, zweeg UMHK in alle talen over de omvang van productie en verkoop van radium. 


Al snel regende het beschuldigingen, vooral uit Britse hoek, dat UMHK de prijs kunstmatig te hoog zou houden. Het bedrijf werd verweten dat het enkel bekommerd was om winst maken, ten koste van stervende zieken die de peperdure radiumbehandelingen niet konden betalen. Een aantal Britse dokters pleegden zelfs zelfmoord bij wijze van protest. De Britse regering trok tevergeefs naar de Volkenbond om UMHK te omzeilen. Aanvankelijk hield het bedrijf het been stijf. Tijdens de jaren 1930 zakten de prijzen toch langzaamaan, vooral omdat UMHK te veel radium produceerde. In 1933, kostte één gram radium nog ‘slechts’ $ 55.000.4

Van Leuven naar Spa

UMHK en SGB realiseerden dat ze radium moesten commercialiseren en democratiseren indien ze echt winst wilden maken. Wederom gestuurd door de Belgische overheid, zette het bedrijf een commercieel departement op dat radium promootte als het nieuwste medische wondermiddel, dat niet enkel voor rijke burgers weggelegd was. De meest opmerkelijke en impactvolle stunt – ingefluisterd door Louis Franck, de Minister van Koloniën – was de verkoop van radium aan de Universitaire Stichting, die het in bruikleen gaf aan universitaire onderzoekscentra en ziekenhuizen. Deze konden dan, door middel van overheidssubsidies, relatief goedkope behandelingen aanbieden. Daarmee brak de korte, maar krachtige “Gouden Eeuw” van radiumtherapie in België aan.

Van de vier Belgische universiteiten die op de overheid en UMHK konden rekenen voor een regelmatige levering van radium, was die in Leuven de meest succesvolle. De Leuvense universiteit had enkele van de beste radiumexperten, zoals de reeds genoemde Maisin. Rector Monseigneur Paulin Ladeuze stond erop dat hij de nieuwe leerstoel “anatomische pathologie, radiologie en kankerologie” bekleedde. Twee jaar later werd Maisin gepromoveerd tot professor en richtte hij het Institut d’anatomie pathologique op. Deze instelling, gekend als het “Kankerinstituut” werd deels gebouwd met publieke giften die verzameld werden in naam van de “eer van de Katholieke wetenschap”.5 Het instituut beschikte over telecurie- en röntgenapparatuur, een radiologische en chirurgische dienst, een team artsen en verpleegsters – les demoiselles de la télé – en een radiumbom.6 Dit was een toestel waarmee patiënten in een speciaal ontworpen ondergrondse bunker met een grote hoeveelheid radium bestraald werden. Buitenlandse onderzoekers waren danig onder de indruk van de expertise, het organisatievermogen en de resultaten van de optimistische en trotse “little Belgians”.

Ook in andere Belgische steden gonsde het van de medische bedrijvigheid. Antoine Depage was voorzitter van het Belgische Rode Kruis, waarbinnen een Radiuminstituut in Berkendael, onder leiding van Félix Sluys, werd opgericht. Beide artsen behandelden patiënten in hun ziekenhuizen in Brussel. In 1924 richtten Depage en Adrien Bayet samen de Belgische Nationale Liga voor Kanker op.

Door hun reputatie trokken Belgische artsen vaak beroemde patiënten van over heel de wereld aan. In november 1924 klopte niemand minder dan Giacomo Puccini, de operacomponist gekend van Madama Butterfly, aan bij het hospitaal van Sluys op het Troonplein (huidige Raymond Blyckaertsplein) in Elsene. De Italiaan had al jaren last van stevige keelpijn en onophoudelijke hoestbuien, veroorzaakt door een keeltumor, die het resultaat was van een rookverslaving. Kosten nog moeite werden gespaard om de componist een behandeling te geven die paste bij zijn status. Zo kreeg hij champagne via de neus werd toegediend, iets wat niet voor iedere kankerlijder weggelegd was. Het mocht echter niet baten. Na een operatie van meer dan drie uur werd een hartaanval veroorzaakt door aanhoudende hevige bloedingen hem uiteindelijk fataal.

Belgen stonden ook aan de wieg van nieuwe technieken. De Leuvense professor Mund bracht een toestel op de markt dat radioactief water (verrijkt met radium) produceerde. Zieken konden dit water opdrinken, erin baden en het, gemend met modder, op zich smeren in het Centre d’Emanotherapie in Spa. Aan huis geleverde flesjes met een gepersonaliseerde dosis waren ook mogelijk. De lijn tussen degelijke medische behandelingen en kwakzalverij was erg dun. Mensen zonder expertise maar met een neus voor zaken verkochten radium vermengd met vaseline en in poedervorm. Dergelijke goedjes werden aangeprezen als wondermiddel tegen een hele resem ziekten en als het geheim voor de eeuwige schoonheid. Twijfels over de nadelige effecten van radium en de minimale bescherming voor diegene die er rechtstreeks mee in contact kwamen, werden op eigen risico onderdrukt. Het horrorverhaal van de man die gretig meer dan 1000 flesjes radiumwater opdronk tot zijn kaak eraf viel en uiteindelijk zelfs stierf, waren slechts een van de velen die de ronde deden.

Radiumbust: 1932-1945

Aan het begin van de jaren 1930 werd geprobeerd om de verschillende kankerdiensten in België te centraliseren en interdisciplinaire samenwerking te stimuleren, met het oog op een verbeterde behandeling en goedkoper radium. Wederzijds onbegrip en wantrouwen staken echter een stokje voor een betere samenwerking tussen artsen, chirurgen en chemici. Meer coördinatie tussen de universitaire diensten en nationale instellingen werd verhinderd door spanningen tussen Nederlands- en Franstaligen en katholieken en vrijzinnigen. Soms speelden ook persoonlijke kwesties een rol. Een plan voor een fusie tussen de Kankerliga en het Radiuminstituut van het Rode Kruis werd ingeruild voor een van louter betere samenwerking na de plotse dood van Depage in 1925. Toch sloegen verschillende individuele artsen, zoals Maisin en Professor Zénon Marcel Bacq, verbonden aan de ULB en de Universiteit van Luik, de handen in elkaar, waardoor oncologisch, radiologisch en immunologisch onderzoek floreerde. Ondanks deze individuele successen, zorgden de institutionele vertragingen en conflicten, die vaak tot in de jaren 1960 aansleepten, voor frustraties onder Belgische artsen. Maisin waarschuwde de Leuvense rector Albert Descamps dat de problemen de Leuvense instelling haar pole position zou kosten.7

De eerste echte donkere wolken verschenen boven Shinkolobwe en Olen toen UMHK het “glorieuze vooroorlogse monopolie” op radium verloor.8 Hoewel het bedrijf de Grote Depressie van de jaren 1930 goed verteerd had, kon het steeds moeilijker wedijveren met nieuwe Canadese concurrenten. Aanvankelijk konden de Belgen nog teren op hun koploperspositie. Ook profileerden ze zich steeds nadrukkelijker op het internationale toneel en stimuleerden ze samenwerking en informatie-uitwisseling over nationale grenzen heen. België sloot zich aan bij de Union for International Cancer Control, een intergouvernementele organisatie die internationale samenwerking inzake onderzoek, behandeling en preventie van kanker promootte. Maison werd er secretaris-generaal (1935) en voorzitter (1953-1958) van.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Leuvens Kankerinstituut bezet door de Duitsers en raakte de apparatuur deels beschadigd door bombardementen. De Duitsers confisqueerden zelfs het radium, waardoor de radiumtherapie vijf maanden stil lag. Toen de Duitsers het na lang onderhandelen teruggaven, besloot UMHK er een paar gram bij te doen. In 1943 pakte Joseph Henri Ferdinand (1893 - 1971)|Maisin] uit met een wereldprimeur: het Leuvens kankerinstituut bezat de grootste radiumbom ter wereld.9 Het was meteen een van de laatste hoogtepunten van de Belgische radiumindustrie.

Hoewel radiumtherapie nog werd toegepast in de jaren 1940 en 1950, nam het pessimisme over de hoge kost van radium en de schadelijke effecten ervan steeds meer de overhand. Experimenten en behandelingen ermee werden langzamerhand ingeruild voor nieuwere versies met kobalt en X-stralen en chemotherapie. Dat radioactieve stoffen steeds meer gebruikt werden in nucleaire wapens veranderde de publieke opinie ten opzichte van radium voorgoed. Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog stonden België en Congo, wereldwijd bekend omwille van hun radium, aan de vooravond van een nieuwe wereldwijde nucleaire controverse, ditmaal met uranium in de hoofdrol.

De erfenis van radium en beeldvorming vandaag

Op 6 augustus 1945 dropten de Amerikanen de atoombom “Little Boy”, gefabriceerd met uranium uit Congolese bodem, op de Japanse stad Hiroshima. Dit maakte niet enkel een einde aan de Tweede Wereldoorlog, maar was ook een keerpunt in de perceptie van het uranium. Uranium werd nu meer en meer geassocieerd met kernwapens. Een geheim akkoord met de Verenigde Staten bepaalde dat een groot deel van de uraniumproductie aan de Verenigde Staten moest worden overgedragen. Stilaan raakte de mijn uitgeput. Het uranium van Shinkolobwe leverde nog de brandstof voor de eerste Belgische kerncentrale, maar de productie van uranium werd in 1960, bij de onafhankelijkheid van Belgisch Kongo/Zaïre, stilgelegd. De mijn werd uiteindelijk definitief gesloten in 2004. De fabriek in Olen was een minder lang leven beschoren: zij werd gesloten in 1975 en gesloopt in de jaren 1980.

Radium is vandaag de dag nog niet volledig verdwenen. In het Aquacentrum Agricola in Jachymov, de hedendaagse Tsjechische variant van het radiumkuuroord in Spa, kan je nog steeds een radiumbad induiken om je pijn te verminderen of om je seksuele energie te vergroten. De radioactieve afvalbergen in Olen en Shinkolobwe zijn stille waarschuwingen voor de schadelijke eigenschappen van de stof. Radioactieve stoffen krijgen ook langzaam een plaats in ons collectief geheugen en blijven tot de verbeelding spreken. Sharp zette de mythologievorming omtrent radium zelf in gang door zichzelf in zijn memoires af te schilderen als een held die de geschiedenis veranderde. Bekende Belgische artsen, zoals Bayet, leven nu verder in straat- en hospitaalnamen.

De film Radium Girls (2018), geregisseerd door Lydia Dean Pilcher and Ginny Mohler, brengt de vrouwen die radiumvergiftiging opliepen door klokwijzers met lichtgevende verf te beschilderen in beeld. In de roman The Laughing Monsters (2014), geschreven door Denis Johnson, is een speciale rol weggelegd voor een klomp uranium uit de Shinkolobwemijn. Dergelijke verhalen tonen aan hoe dicht verbeelding en realiteit, optimisme en gevaar elkaar benaderen in de geschiedenis van het radium, in het interbellum Belgiës bekendste exportproduct.10

Literatuur

Adams, Anne, ‘The Origins and Early Development of the Belgian Radium Industry’, in: Environment International, 19 (1993), 491–501.

Balduck, Paul, ‘Marie en Irène Curie aan het IJzerfront’, Mens & Molecule , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

Barbé, Luc, België En de Bom. De Rol van België in de Proliferatie van Kernwapens , PDF geraadpleegd op 29 januari 2020.

Basdevant, Jean-Louis, ‘L’enseignement d’Henri Bequerel à L’Ecole Polytechnique (1895-1908)’, in: Bulletin de La Société Des Amis de La Bibliothèque et de l’histoire de l’Ecole Polytechique , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

Cottyn, Hans, ‘De Belg, de Brit En de Bom’, De Standaard, 11 april 2015.

Franciosi, Maria Laura, ‘The day when Giacomo Puccini died in Brussels’, Brussels Express, , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

Giacomo Puccini: Mori Con Liu, Brussel, Lucchesi nel Mondo, 1994.

Hens, Tine, ‘Stralen in Het Radium Palace’, MO

  • magazine, 2019 , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

‘La Chute d’Anvers et La Question de La Presse Vues Par Adrien Bayet’, Archives et Musée de La Littérature , geraadpleegd op 29 januari 2020.

Mund, Walter, Les Bases Physico-chimiques de l’Emanothérapie, Spa, Compagnie fermière des eaux et bains, 1928.

‘Radium Girls’, IMDb , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

‘Radium, made in Belgium’, EOS Wetenschap, , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

Van Helsland, Daphné, (Be)stralende geneeskunde: radio- en radiumtherapie als behandeling van kanker in België van 1895 tot 1945, Onuitgegeven masterthesis, KU Leuven, academiejaar 2018-2019.

Van Tiggelen, René, Eerste Wereldoorlog in België: Radiologie in Trench Coat, Den Haag, Boom, 2011.

Vandendriessche, Joris, ‘De grootste bom ter wereld’, Cultuurgeschiedenis.be , pagina geraadpleegd op 29 januari 2020.

Vandendriessche, Joris, Zorg en Wetenschap: een Geschiedenis van de Leuvense Academische Ziekenhuizen in de Twintigste Eeuw, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2019.

Vanpaemel, Geert, ‘De Natuurkunde’, in: Geschiedenis van de Wetenschappen in België. 1815-2000, ed. by Despy-Meyer, André, Halleux, Robert, Vandersmissen, Jan, Vampaemel, Geert, Brussel, Dexia Bank, 2001, 125-142.

Referenties

Inhoudstafel